Deel dit artikel:

Fietsolifanten

Op een warme zaterdagmorgen in het begin van mei kwam een man de brasserie van het Centrum Ronde van Vlaanderen binnen. Hij woog minstens 110 kg, schatte ik. Hij had een geelblauwe fietsuitrusting aan die reclame droeg voor een meubelbedrijf. Zijn truitje zat om zijn lijf gespannen als een extreem opgeblazen ballon, waardoor de publicitaire boodschappen die het droeg in koeien van letters te lezen waren. Toen hij puffend ging neerzitten onderging de naadbestendigheid van zijn zwarte koersbroek een zware test. Van onder zijn eveneens geelblauwe bandana gutsten streepjes zweet over zijn voorhoofd. Of hij een cola kon krijgen?

In om het even welk ander land ter wereld is een man in dergelijke uitrusting het voorwerp van onverholen openbare spot, als hij al niet wordt afgevoerd. In Vlaanderen behoort een dergelijk specimen tot het normale fietsdecorum. Veelal opereren deze fietsende kolossen in groep. Is het niet op de fiets, dan achter een trappist.

Hoe zit de fiets van een dergelijke mastodont eruit, vroeg ik me af. Ik ging buiten zijn vehikel bekijken, in de verwachting versterkte frameverbindingen, een verend zadel en extra spaken te zullen ontwaren. Niets daarvan. Zelfs de liggende buis had geen speciale uitstulping om plaats te bieden aan een hangpens. Een doodnormale Eddy Merckx-fiets.

Op welke belasting worden racefietsen eigenlijk berekend? Hoeveel kilogram kan zo’n fiets (ver)dragen? Minstens 110 kilogram, dat was wel duidelijk.

Iemand van een dergelijke omvang die de indruk wekt met topsport bezig te zijn, heeft iets potsierlijks. Schaamte is deze uit voornamelijk geel vet opgetrokken fietsmonumenten echter vreemd. Hun contouren camoufleren ze niet met een fladderende polo of een overmaats sportief hemd. Ze verkiezen een bol staand, veelkleurig wielertruitje die de parabool getrokken tussen hun borst en spriet nog meer doet uitkomen.

Onderschat echter deze merkwaardige categorie van wielertoeristen niet. Ik noem ze de heersers van het jaagpad. Zolang de weg vlak blijft, hebben ze weinig last van hun overgewicht en slagen ze er in fors tempo te maken. Tijdelijk dan toch.

Toen ik enkele dagen later een naar mijn normen gewaagde fietsexpeditie ondernam van Wevelgem naar Oudenaarde (43,4 km!), legde ik de laatste twintig kilometer af op het jaagpad langs de Schelde. Ik hield er een astronomische snelheid van 17,5 mijlen per uur op na (ik weet nog steeds niet hoe ik die verdomde fietscomputer op niet-Angelsaksische aanduidingen moet instellen), dit is dus zegge en schrijve 28 kilometer per uur, toen ik links werd voorbijgevlogen door zo’n fietsgigant. Weliswaar worden er de jongste jaren bij de maataanduidingen van mijn kledij ook steeds meer X’en toegevoegd. Maar door zo’n vleesberg zonder meer belachelijk gemaakt worden, raakte me in het diepst van mijn mannelijke eer. Spurtje trekken dus en me vastzuigen maar in dat wiel. Eens ik achter zijn brede rug beschutting had gezocht, was het of ik door een locomotief werd voortgetrokken. Geen spatje wind ving ik nog. Op mijn teller zag ik 20,1 verschijnen. Waw, dat is een stuk boven de 30 per uur, berekende ik vlug. Hoe doen die zwaargewichten het, vroeg ik me af. Er schoot me iets te binnen over fysica: massa van beweging of iets dergelijks.

Met behulp van deze fantastische gangmaking vloog ik naar mijn bestemming. Het uitzicht was minder ravissant. Ik staarde bestendig naar twee gigantische zwarte hespen, waaronder indrukwekkende kuiten wentelden die twee keer de omvang hadden van mijn sperzieboontjes. Jaagpadpoten. Machtige stampers. Die echter kraken als ze een brug over de E40 in het vizier krijgen. Dan doet de wet van de zwaartekracht haar onverbiddelijke werk.

Toen we Oudenaarde hadden bereikt, liet ik mijn gangmaker gaan. Niet na hem een welgemeende ‘Merci’ te hebben toegeroepen.

Nuttige mannen, die fietsolifanten.

(Rik Vanwalleghem, Grinta! 08, 2008)

NEW IN!

T-SHIRT

FIRE 4 YR RIDE