Deel dit artikel:

Mussen, muizenissen en Merckx

De zomer van ’69. Het is niet alleen de titel van een smakelijk, nostalgisch boek van mijn coco (collega-columnist) Cornillie Patrick. Het is ook een periode uit mijn leven die letterlijk in mijn hersenen is gebrand. Die zomer hing op aan drie kapstokken: mussen, muizenissen en Merckx.

Het was inderdaad de tijd dat er nog massaal mussen in ons land voorkwamen. Ik hoor nu nog hun klaaglijke getjilp toen ze tijdens die superhete zomer (even massaal) uit de dakgoten vielen. De muizenissen hadden te maken met mijn klieren die langzaam van mij een man aan het maken waren. Onder invloed van enkele exemplaren van de andere kunne sloeg mijn hormonenhuishouding geregeld tilt, wat ook zijn repercussies had op de verhouding met mijn ouders. Net als mussen waren generatieconflicten toen alledaagse kost.

Maar de allergrootste spil waarrond mijn jonge, beloftevolle leven toen draaide luisterde naar de naam Eddy Merckx. Merckx! Hoe dikwijls rolde zijn naam niet over onze lippen? Hoe overmoedig probeerden we hem niet te imiteren? Bij de jeugdbeweging zat toen een leider die – het weze hem vergeven – zijn hele leven lang supporter was geweest van Rik Van Looy. Bij fietstochten met de bende deed hij zich ook voor als de incarnatie van Van Looy. Geregeld liet hij zijn overmacht blijken door ons af te drogen in een spurtje of door ons in de West-Vlaamse bergzone moeiteloos uit het wiel te gooien. “De Keizer temt zijn onderdanen”, gaf hij ons mee toen we ons aamborstig weer tot op zijn hoogte hadden geworsteld.

Maar medio de jaren zestig kwam Merckx. Zijn opgang verliep parallel met onze wassende mogelijkheden als adolescent. Onze recalcitrante klieren hadden ook een gelukkige keerzijde: onze spiermassa nam toe, en rechtevenredig daarmee ook onze prestaties op de fiets. We spiegelden ons aan Merckx en aan zijn inspanningen om het Van Looy-regime omver te werpen. Dat mocht onze leider genoegzaam ondervinden. Ook zijn rijk wankelde en – dat kon geen toeval meer wezen – in die zomer van ’69 kon ik hem voor het eerst kloppen in een spurt bergop. Ik moet toegeven: hij was er intussen niet jonger op geworden en een zeker embonpoint was over zijn lijf neergedaald. Maar bij mij was het vooral de geest van Merckx die me vleugels gaf. Ik werd een imitator. Op mijn fiets – een doodgewone herenfiets met drie versnellingen – bootste ik zijn rijstijl na, languit gezeten, hoofd een beetje schuin, pompend met de benen die als enorme zuigers de pedalen martelden.

Ik had recht op een Merckx in mij. Want ik was voorbestemd. Toen hij in 1967 na een koninklijke spurt met Janssen en Sels de eerste keer Gent-Wevelgem won, kwam hij juist op mijn hoogte tot stilstand. Ik zweer het u: daar, twee meter voor mijn neus, zette Merckx, in Peugeot-outfit, voet aan de grond. Heel even, een fractie van een seconde, kruisten onze blikken zich. Tot mijn ontgoocheling herkende hij me niet maar ik hem des te meer. Een seconde later was hij omstuwd door fotografen en was de magie verdwenen. Hoe ook, het moment zorgde voor een injectie die jarenlang haar werk zou doen. Als ik op een fiets zat, reed Merckx altijd mee. Hij zorgde ervoor dat vermoeidheid verdween, dat ambitie bleef branden, dat het geloof dat ik ooit de Van Looy-leider zou kloppen overeind bleef.

Er was één groot verschil met Merckx. Na een overwinning kon men de Kannibaal niet beschuldigen van overdreven euforie of misplaatst leedvermaak met de tegenstander. Toen ik die bewuste dag voor het eerst in mijn leven Van Looy klopte, ging ik helemaal door het dak. “De Kannibaal temt de Keizer”, riep ik geestdriftig. Lang bleef mijn dominantie niet duren. In september 1969 werd ik geklopt door een drie jaar jongere snotaap, die sindsdien altijd mijn meerdere was. De wet van komen en gaan bleek zeer vlug voor mij van toepassing. De droom om ooit zelf een Merckx te worden was vlug voorbij. Toen begon ik maar stukjes te schrijven.

(Rik Vanwalleghem, Grinta! 14, 2009)

NEW IN!

T-SHIRT

FIRE 4 YR RIDE