Deel dit artikel:

Wielertoerist onder randonneurs

27 oktober 2019, acht uur in de ochtend. Bij Café Den vetten os trekt een peloton langeafstandsfietsers zich op gang voor De 8 van Leuven, een BRM-tocht van tweehonderd kilometer. Onder hen ook een doodgewone wielertoerist. Nog voor ze goed en wel de straat uit zijn weet blogger Luc het al: randonneurs zijn een fietsras apart.

Wanneer precies weet ik niet, maar enkele jaren geleden had ik mijn zilveren jubileum kunnen vieren. Vijfentwintig jaar wielertoerist, een kwart eeuw fietsen op zondagochtend. Mijn dienstplicht in een gevechtseenheid had geen krijger van me gemaakt – wat haatte ik het wanneer een hogere in rang zijn intellectuele kansarmoede van zich af probeerde te brullen – maar de verplichte dagelijkse bosloop zorgde wel voor een openbaring. Ik bleek namelijk niet geheel talentloos voor de middellange inspanning. Na enkele weken was een nuchtere twaalf kilometer geen karwei meer, integendeel, het sporten was telkens het enige hoogtepunt van te lange dagen tussen mensen waarbij ik niet thuis hoorde. Afgezwaaid herviel ik te snel in mijn oude gewoonte van nachtelijk vertier met aangepaste dranken. Sport zag ik enkel nog op TV, ik las erover in de gazet. Een kilogram per maand, zoveel kwam ik gemiddeld bij. De trap naar de slaapkamer – vijftien treden, ik telde ze – werd een marteling voor hart en bloedvaten.

Testing one two

Ironisch genoeg was het de vaste kompaan van het liederlijke leven die me naar mijn eerste wielertoeristenclub leidde. Onder zijn sociale druk reed ik op een kille ochtend met één van de vele koersfietsen uit het ouderlijke tuinhuis naar het clublokaal. Daar zou ik een testrit rijden. Bij het volkscafé zag ik een bont gezelschap met bourgondische buiken en ongeschoren benen. Voor ik effectief mijn lidgeld mocht overmaken, moest ik mezelf bewijzen. Te zot voor woorden. Maar bij het eerste hellinkje van niks haakte ik af. Onherroepelijk. Een wake-up call van jewelste. Hoewel ik had afgezien als een beest, boeide het sfeertje me wel.

Fietsen tegen de gevel van een kroeg: het is weer druk in Leuven.

BRoeM

Fietsen op zondagochtend heeft mij sindsdien veel gegeven: vriendschappen, vreugde en levensjaren. Zelfs op koude, regenachtige dagen kom ik ervoor uit mijn nest. Bijvoorbeeld wanneer enkele clubgenoten aanzetten voor hun eerste randonnée of BRM. Een ‘Brevet Randonneurs Mondiaux’ is een georganiseerde lange tocht voor niet-competitieve fietsers. De ritten variëren van 200 over 300, 400 en 600 tot 1000 kilometer en zijn niet gepijld. De deelnemers zorgen zelf voor hun bevoorrading, maar krijgen na afloop wel een brevet of getuigschrift. De mede-Dijkstampers hebben De 8 van Leuven uitgekozen als maidentrip. De route leidt vanuit Leuven, in twee lussen van ongeveer honderd kilometer, naar onder meer de bron van de Dijle, de rivier die ook dwars door onze thuisstad Mechelen vloeit. In mijn agenda is er net genoeg ruimte om hen tijdens de eerste lus te vergezellen. Wanneer ik bij start- en aankomstplaats Café De vetten os arriveer, word ik een zweem van herkenning gewaar. De sensatie van bij de testrit jaren geleden borrelt weer op. Ik treed opnieuw, dankzij mijn fiets, een onbekende wereld binnen.

Vlaamse kanonnen

De aanblik van koersfietsen tegen de gevel van een kroeg – een tafereel zo vertrouwd dat het zeker in de Vlaamse canon moet worden opgenomen – brengt me enigszins in verwarring. Iets strookt niet met mijn referentiekader. “Tof, die diversiteit aan fietsen,” een kompaan redt mijn naar ankerpunten zoekend brein van een implosie. Dat is het, verscheidenheid. Toertochten spreken op de keper beschouwd een eerder eenvormig publiek aan: dat van de coureurs-voor-een-dag. Weliswaar allemaal van een ongelijk niveau, maar wel iedereen op een racefiets, in een wieleroutfit. Mijn makkers en ik zien er hier in alle traditionaliteit behoorlijk afwijkend uit. In geen tijden zoveel titanium, staal, aluminium en spatbordjes bijeen gezien. In de wachtrij bij de inschrijvingstafel van de krappe gelagzaal staan jonge dames tussen gepensioneerde heren, hipsters met de perfect getrimde baard naast karakterkoppen die niet geven om uiterlijk vertoon. Te dure jacks van het juiste merk en thermovesten die al voor de tweede keer uit de mode zijn, blenden perfect tot een sympathiek tafereel. Wat een verademing.

Lekker ouderwets

“Na één lus stop ik.” Ik zeg het niet om af te dingen op de vijf euro inschrijvingsgeld, maar om de secretaris mee te geven dat ik misschien geen recht heb op het broodje halverwege de rit. “Niet erg, jij krijgt ook een pistolet straks.” En ja hoor, hij vraagt het echt: “Ene me hesp of ene me kees?” Zijn tongval is verwant aan die van de Leuvense blueszanger Big Bill. Zalig. Op de tafel in het midden van de gezellige drukte ligt een landkaart, de route is ouderwets ingekleurd, dat hoort zo. Als ik niet oplet, raak ik verslingerd aan dit parallelle universum.

Tasmanië

Al ben ik niet overtuigd van alle conventies die hier gelden. Als randonneur word je  geacht je fiets op te tuigen met talloze accessoires: stuurtas, zadeltas, lampjes, bagagedrager, … Dat is even wennen voor iemand die is opgegroeid met een vader voor wie zelfs een bel op een koersstuur absoluut niet kon. Tweehonderd kilometer is natuurlijk geen ommetje van anderhalf uur, maar anderzijds is het evenmin een raid naar het einde van de beschaving. Is trop geen tikkeltje teveel? Evenementen van driehonderd of vierhonderd kilometer zijn me niet vreemd. Uit ondervinding weet ik dus dat twee binnenbandjes, enkele repen, een regenjasje, een smartphone en een bankkaart ruimschoots volstaan als je bijvoorbeeld van Milaan naar San Remo wil fietsen en dat je al die spullen perfect kwijt kan in de drie achterzakken van elk wielshirt. Wat zeulen die sjarels toch allemaal mee tussen godbetert Leuven en Nijvel? Aambeeldjes om, just in case, hun frame te herstellen? Want staal gaat in deze kringen boven carbon, zoveel is duidelijk. Misschien bestaat er wel zoiets als randonneurssnobisme. Zit mijn jasje goed, zit mijn tasje goed, vader gaat op stap.

Zure oprisping

Verfrissend is in ieder geval het niet-competitieve karakter van de groep. De tijdslimiet om de stempels op je controlekaart te verzamelen is ruim bemeten. Waals-Brabant is niet vlak, maar er wordt niet gepuncht op de glooiingen. Niemand jaagt op KOM’s. Ik heb het trouwens helemaal gehad met de opgepompte ego’s die toertochten afwerken als waren het wedstrijden. Op hellingen dwingen ze je vloekend naar rechts, ook als je er al rijdt: de kreet ‘Rechts (h)ouwe!’ is de sirene van de zelfverklaarde prioritaire fietser. Daarom even in de marge deze strikt persoonlijke oprisping: “Beste laagvliegers, de wereld ligt niet wakker van jullie onwaarschijnlijke prestaties. Want hoe hoog jullie gemiddelde snelheden ook mogen zijn, echte profs zijn minstens vijf kilometer per uur sneller. Overal en altijd.” Om maar te zeggen dat de relaxte afstandsfietsers een aangenaam antidotum zijn tegen de gebruikelijke prestatiestress. Toch wordt er al bij al behoorlijk doorgefietst, het peloton verpulvert stelselmatig, de vaart blijft erin. Niet zozeer traag, als wel gestaag. Dat is het devies. Al zou het natuurlijk kunnen dat deze jongens en meisjes onderling opbieden wat betreft het aantal afgelegde kilometers. Afstandsfetisjisme in plaats van KOM-koorts of zo.

Koers, Koersel, Koerst

Tijdens de eerste tientallen kilometers, toen er op de smalle wegels nog sprake was van enige groepsvorming, viel het op dat de deelnemers van nature solisten zijn. Werd er voor de groepsstart nog vrolijk gekletst – in deze community lijkt iedereen mekaar te kennen – eens op de fiets stokken de stemmen. Praatjes worden zeldzaam. Op onze clubshirts staat het ambitieuze opschrift #2800koerst. “Koerst, ligt dat in de Limburg,” doorbreekt iemand de stilte. Een kwartier later volgt een even opmerkelijke als grappige uitroep: “Ai, ik krijg mijn bidon er niet meer in.” Een juffrouw manoeuvreert bruusk ten gevolge dat euvel.  De doorwinterde wielertoerist is meer vertrouwd met kuddegedrag, vaak leidt dat tot roekeloosheid, soms is het besef in groep te opereren een zegen.

Wereldtopper bij de niet-competitieven

“Stempels zijn belangrijk,” leerden we bij de briefing. Briefing staat voor: man roept omstaanders niet-versterkt toe vanop een straathoek: “Als je 200 kilometer hebt gereden maar je mist een stempel, dan heb je ze niet gereden.” Cryptisch. Minder cryptisch: “Bij het eerste controlepunt is er een bakkerijtje waar ze lekkere koeken verkopen.” Het typeert de chille houding van de organisatoren dat ze de betreffende bakker niet vooraf hebben ingelicht over hun happening. De bakkersvrouw knalt vriendelijk een stempel op mijn kaartje, jammer genoeg met de mededeling dat de koeken uitverkocht zijn. Ze had die toestroom hongerige cyclisten niet verwacht. De laatste taartjes gaan nu over de toonbank. Wie na ons komt zal zijn heil elders moeten zoeken.

Op de parking herkennen we Kristof Allegaert, dé wereldtopper van het ultra-fietsen. Topper zijn in een eerder niet-competitieve sport is geen contradictie. Als je transcontinentale proeven uitrijdt, ben je zonder meer een straffe atleet. Dat Allegaert ze wint maakt hem tot de primus inter pares. Een kameraad wil weten of hij deze BRM niet beschouwt als het equivalent van een aller-retourtje naar de bakker. Allegaert stelt hem gerust: ‘Je kan niet uit het niets duizenden kilometers afleggen. Tochten als deze zijn de fundamenten om op verder te bouwen.’

De taalstrijd

In het Nederlands heeft de Dijle één bron, in het Frans heeft la Dyle meerdere sources. De Antwerpse politicus die beweert dat de Walen boven hun stand leven, zou met deze trouvaille zijn twee democratieën-theorie kunnen staven. Hoe dan ook, het gietijzeren opschrift boven het nietige beekje dwingt ons tot een oponthoud. Na de rennerslichamen dienen ook Strava, Instagram, Facebook en WhatsApp te worden gevoed, niet met gebak maar met de obligate groepsfoto voor de thuisblijvers. Onverwacht breekt alsnog de zon door het mat grijze plafond, het wegdek droogt op na een kletsnatte nacht. Jammer genoeg niet overal. De landelijke kronkelbaantjes liggen dikwijls bedolven onder een dikke laag blubber, verraderlijke putten blijven gevuld met regenwater. De fietsen zijn vuil, de kettingen kraken. Regelmatig passeren we deelnemers met een lekke band, ook ons groepje wordt meer dan eens getroffen. En dan roert de innerlijke zondagsfietser zich weer. Het uitgestippelde traject is best mooi maar voorzeker aanlokkelijker tijdens de zomermaanden. Terwijl een gezel wederom een bandje dient te vervangen, vraag ik het me af: is 200 km ergens eind oktober een goed idee, ja of neen? Ik kom er niet uit.

Brevet populaire

Na 106 kilometer zijn we terug in het middelpunt van de 8. We eten onze beloofde broodjes en drinken koffie. Gewone koffie in een bruin cafeetje, geen cereal latte with oat milk in een trendy bar. Dan ritsen mijn teamgenoten hun shirts weer dicht, ze zetten aan voor deel twee, richting Hageland. Want randonneurs gaan door waar wielertoeristen stoppen.
Ik leg mijn bemodderde velo in de autokoffer, het gestempelde controlekaartje op het dashboard. ‘Je mag het houden, als souvenir.’ Karel van organiserende club Randonneurs Leuven CC kon, mocht en zou het niet omzetten in een echt brevet. Terecht. Het is een brevet populaire, de niet-officiële benaming voor een halfje, voor een testrit. Ik ben terug bij af. Niet bij een nieuw begin. De houdbaarheidsdatum van mijn exemplaar van de menselijke schepping staat het niet meer toe over vijfentwintig jaar het zilveren randonneursschap te vieren, zoveel is zeker. Dat ik volgend jaar enkele brevetten zal scoren ook.

Met dank aan Futurum Quality Gear, partner van deze blog.

NEW IN!

T-SHIRT

FIRE 4 YR RIDE